De urban jungle van Venlo als thuis

Nee, ik vond het geen mooie gebouwen. De appartementencomplexen tegenover station Venlo. Jaren 50 blokken. “Maar van binnen zijn ze prachtig hoor,” zo hoorde ik mensen vaak zeggen. Groot was dan ook mijn verbazing toen moeder in 2005 besloot om één van die appartementen te kopen.

Ik wandelde naar binnen en wat ik zag bevestigde mijn twijfels. Een gedateerd stoffig, muf interieur. Zij, mijn moeder, die hield van stijl koos voor deze optie. Plots was er in het voorjaar van 2005 een koper voor ons ouderlijk huis geweest. Ons thuis. In die sfeervolle Jodenstraat, in dat fantastische huis dat sinds de jaren 50 van de familie was geweest. Mijn vader en zijn twee broers werden er groot. Met opa en oma. Ook woonde er tegelijkertijd een kostganger en zijn moeder. Tevens was er de kapsalon gevestigd. De eerste jaren van opa, later van mijn vader. Toen mijn ouders trouwden en twee jaar later mijn broer op de wereld kwam, vertrok de rest. Dat huis werd ons thuis. Voor mij bestond er geen mooiere plek op de wereld om op te groeien dan op de Jodenstraat en in die buurt. Onbezorgd, liefdevol, veilig, gezellig, stads maar toch ook dorps. Met gezinnen van de ondernemers boven de winkels. Iedereen paste op iedereen. Venlo stad, toen nog als gezellig, groot dorp met veel winkels van zelfstandigen.

Later kwam er ook nog een prachtig dakterras achter de woning op de Jodenstraat. De slagroom op de taart. We brachten er vele mooie uren door. Lezend, pratend, zonnend, niets doend, denkend. Na de dood van mijn vader in 1998 was mam daar vaak te vinden. Zeker toen ze in 2000 de deuren van de kapsalon definitief op slot deed. Als bezige bij, maar zonder echte hobby’s werd dat dakterras een beetje haar hobby. De bloemen, planten, het praatje  over de muur met de buurvrouw. En juist die plek ging zij verlaten voor dat appartementencomplex. Er waren toch vast ook andere opties? Toen ik het balkon van haar nieuwe woning bekeek, ontstonden bij mij nog meer twijfels. Lang maar redelijk ondiep. En het uitzicht bestond uit de grijsgrauwe achterzijde van een bankencomplex en nog een aantal gebouwen. Met vooral dus weinig plaats voor groen. Maar zij maakte het toch tot haar thuis.

Van die sfeervolle, vertrouwde woning op de gezellige Jodenstraat naar dit. Maar zoals zo vaak wist ze ons te verbazen. Het appartement met bijzondere royale woonkamer en mooi uitzicht over het drukke verkeersplein werd volledig gestript en precies volgens haar kenmerkende stijlvolle smaak ingericht. Een combi van antiek en modern. Vlak voor het besluit van de koop was mijn trip naar New York al geboekt. Die stond precies tijdens de verhuizing gepland. “Ga maar,” zei moeder. “Er is voldoende hulp.” Nog groter was mijn verbazing toen ik terugkeerde. Het was weer een thuis en het werd ons nieuwe thuis. Want waar je ouders wonen – in dit geval onze moeder – blijft toch je echte thuis. Het waren geen makkelijke jaren, maar ze hield zich steeds beter staande en startte een nieuw leven. De Jodenstraat was definitief verleden tijd.

Ongeveer een jaar geleden werd haar woning mijn woning. Na haar gedwongen vertrek naar kliniek en verpleeghuis van ruim drie jaar geleden stond het te koop. Na twee jaar keken mijn broer en ik elkaar aan. “Gaan we het dan maar verhuren?” Ik zuchtte. We hadden door haar ziekte en de strijd tegen de gezondheidszorg voldoende om ons druk over te maken. Ja een huurder zoek je zelf uit, maar door slechte ervaringen met de zaak van ons ouderlijk huis – waar we ook dachten mensen te kunnen vertrouwen- en verhalen van andere eigenaren in dat appartementencomplex krabden we ons allebei over het hoofd. Hadden we daar zin in? Ik woonde zelf inmiddels in één van de mooiste en meeste bekende panden van Venlo. En toch ging er een knop om. Ik liep door het appartement van mijn moeder, dacht een tijdje na, maakte een paar ruwe schetsjes en hakte de knoop door. “Ik ga er wel wonen,” zo liet ik mijn broer in maart van het afgelopen jaar weten. In feite zette ik 1 juni van het afgelopen jaar dezelfde onverwachte stap als dat mijn moeder in 2005 zette. Downgraden schijnt dat met een moderne term te heten. Ach, als je alleen woont, is een appartement best logisch en vooral voldoende. Zoveel weet ik nu wel. Je verzamelt als mens ook minder ballast.

Dat appartementencomplex, dat ik vroeger maar niks vond, dat uitzicht op grauwe gebouwen aan de achterzijde werd mijn nieuwe stekkie. Nu bijna een jaar later kan ik tevreden zeggen dat ik die prachtige vorige woning tot mijn verbazing geen moment heb gemist. Het was sowieso te groot, te bewerkelijk voor mij alleen. 4-5 etages woonplezier. Maar too much. Toch heb ik er mogen wonen, een paar jaar slechts, maar het was mooi.

En nu zat ik gisteravond op dat balkon. Het uitzicht is ergens nog hetzelfde als toen mijn moeder het in 2005 kocht, maar een groot deel van het voormalig bankgebouw is verruiïnneerd tot studio’s en kamers voor studenten en… ja eigenlijk voor iedereen met een smalle beurs die er wil wonen. Allerlei culturen in combinatie met een aantal studenten. De bank gebruikt slechts nog een klein deel aan de voorzijde. Ik keek naar de ramen. Ergens zat een meisje -zoals bijna altijd- hard werkend achter haar laptop. Voor een scriptie? Misschien een essay of gewoon aan opdrachten werkend. Twee etages hoger hing een boos kijkende, kaalhoofdige twintiger met ontbloot bovenlijf en lurkend aan een sigaret uit het raam. Er schijnen kamers te zijn waar meer dan tien mensen wonen, zo liet een bewoner die ik ken mij recentelijk weten. Hij wil er weg. Er is altijd lawaai volgens hem. Voordeel: als het er al is, hoor ik het nooit.

Ik trok aan mijn sigaar, nam een slokje uit het blikje cola en mijn blik dwaalde af naar rechts: de achterzijde van twee hotels. Veel licht, maar weinig te zien. Toch was er volop leven. Dat voel je. Het hoort bij het moderne stadse leven. Toen de blik terugging naar links zag ik studenten van portieken naar het royale dakterras lopen. Voor een sigaretje, een babbeltje. Toeristen, studenten, nieuwe Nederlanders aan de achterzijde van een appartementencomplex waar mensen als ik wonen. Jonge stelletjes, een dame op leeftijd, of echtparen in de leeftijd van mijn moeder. Daar waar het altijd rustig is, gromt stilletjes aan de achterzijde het stadse leven. Niet fraai, maar vooral een beeld van nu. Ruw kan soms ook boeiend zijn. Zoals het leven zelf. Dat is ook niet altijd mooi. De urban jungle van Venlo is mooi en soms ruw.

Ik voel me er thuis. Dat realiseer ik mij wel op deze zaterdagavond. De stad was altijd mijn thuis. Ook op deze stille zaterdagavond. Vanachter het voormalige bankgebouw en de hotels klinken heel in de verte de geluiden van een zaterdagavond. Een fenomeen dat ik een jaar of 13 geleden al voorgoed vaarwel zei. In het verleden stond ik er middenin, druk proostend en vol leven; nu zijn observeren en denken mijn tweede natuur. Toen mijn cluppie het kampioenschap vierde in de stad blies ik na de huldiging de pleitmars. Weg van te veel gespring en gehos. Mensen van toen, herkennen mij nu niet meer. Mensen van nu kunnen zich weinig voorstelling maken bij mijn verhalen van toen. Het zal toch denk ik vooral leeftijd zijn, al zijn niet al mijn leeftijdgenoten zoals ik.

Voor observeren en nadenken is de laatste jaren helaas te weinig tijd is. Altijd druk. Telkens weer te weinig tijd. De zorgen om moeder, de juridische strijd, werk, huishouden en soms wat sociale aspecten en leuke dingen. Hoewel mijn leven voor anderen misschien saai lijkt, schiet het net zo als de urban jungle van Venlo toch echt alle kanten op. Met soms mooie maar vaak grauwe kanten. Slechts weinigen begrijpen dat. En dat begrijp ik dan weer wel. Al drie jaar worden mijn broer en ik geleefd door een strijd. Wat begon met een arts, werd tevens een strijd tegen beleidsbepalers, de rechterlijke macht en inmiddels zelfs de overheid. Geen dagelijkse kost voor de gemiddelde mens. Dan is er helaas ook te weinig tijd om te observeren en na te denken. Ja, verplicht nadenken en analyseren over de volgende stappen in deze strijd. Over je werk als zelfstandige. Niet beschouwend over het leven. Gisteravond nam ik die tijd even wel.

Iets in mij vroeg er om. In dat hoofd waar het nooit meer rustig mag zijn. Kan zijn. Door alles wat we mee maken.  Dankzij de die elf maanden in de hel van Venray. De ziekte met de tegenwerking vanaf alle lagen van de gezondheidszorg. Eigen gezicht/ego/positie/functie redden. Daar gaat het om. Damage controle en vriendjespolitiek. Die zaken zijn belangrijker dan de veiligheid van een kwetsbare groep. Een dergelijke strijd kost veel energie. Soms tolt het hoofd. En dus soms moet een mens even afschakelen van de gekte. En dus zat ik daar gisteravond. Observeren naar die licht ruwe stadsomgeving. Het kon even. De urban jungle van Venlo. De wereld van nu. Althans een klein deel daarvan. Zo’n moment van stilstaan is er nauwelijks. Het was vooral observeren en realiseren waar ik nu woon. Een plek die onverwacht mijn nieuwe thuis werd. Zowel in 2005 als ook verleden jaar. Even stilstaan, realiseren over wat is en wat geweest is, maar dan weer verder.

Ik dacht ook aan mam. Dat fantastische mens dat we iedere dag bezoeken en telkens weer voor vele unieke momenten zorgt. Ze maakt ons en vele anderen telkens weer vrolijk met die stralende, guitige lach. Sommigen noemen haar al het zonnestraaltje. Wat zijn we trots op haar. Dankzij die lach weten wij telkens weer waarom we strijden tegen onrecht en hogere machten. Haar opmerkingen zijn soms ook hilarisch. Heel af en toe laat ze ons schrikken. Zoals een paar weken geleden. “Het is niet goed met mam.” Mijn broer belde. Die mededeling kwam ijskoud binnen. Haar lichaam schokte. Ze had schuim op haar mond. Plotseling uit het niets. Ik zei een afspraak af, vertrok direct naar het verpleeghuis en allebei waren we op het ergste voorbereid.

Een paar uur later was de ergste schrik alweer voorbij, keek moeder met een blik van: wat is er eigenlijk gebeurd en wachten wij op de dagen die volgden. Zou het nog een keer gebeuren? Nee! Tot nu toe niet. Sterker. Ze verbaasde ons opnieuw. Toen ik haar en dag later weer bezocht, begon ze rustig iets te vertellen. Dat had ze al heel lang niet meer gedaan. Niet goed verstaanbaar, maar toch. Telkens precies diezelfde zin als ik vroeg wat ze zei. Even later bewoog ze haar linkerhand omhoog. De hand die ze al maanden om welke reden dan ook nauwelijks meer kon bewegen. Ik was stomverbaasd. Mijn broer had die avond eenzelfde ervaring. Ze lijkt zich sindsdien weer meer bewust van zichzelf en haar omgeving. Het verschil is niet heel groot, maar toch. Het is weer iets van progressie die haaks staat op het ziektebeeld. Ze verwonderde ons weer. Al had ze dit geintje uitgehaald precies tijdens de dagen dat mijn cluppie naar de eredivisie kon promoveren. Dan zijn de gedachten op zo’n avond toch vaak ergens anders dan bij een feest.

Maar ze hield er dus niets aan over en er zit zelfs weer meer actie in. “Geniet er maar van,” zo kregen we te horen. Met andere woorden: het zal wel niet lang duren. Zoals zoveel mensen alleen de slechte berichten willen geloven en zien. De berichten die passen bij het ziektebeeld. Ze staan helaas niet of te weinig open voor de prachtige momenten. Ach, ik haal er mijn schouders inmiddels over op. Wij kijken iedere dag naar de vele mooie sterren die stralen in een donkere nacht. Velen lijken dus vooral de nacht te willen zien. En meer dan de nacht. Mam is al een aantal keren om voor ons onduidelijke reden afgeschreven. Soms leken formele gesprekken op conversaties met de plaatselijke doodgraver. Op plekken waar de dood dagelijks mee kijkt, is dat misschien logisch. Voor ons is het dat niet. En we hebben over de meeste zaken al drie jaar lang gelijk gekregen. Wij voelen wat anderen niet voelen. Wij zien wat anderen niet willen zien. En genieten daarom van ieder kostbaar moment zonder echt stil te staan bij wat ooit onvermijdelijk komt. Maar dat beheerst nooit onze gedachten en observaties. Wij kijken altijd naar wat wel kan en mogelijk is, niet naar wat misschien niet meer kan, wat bij anderen is gebeurd of wat ooit komt. Iedere dementiepatiënt is uniek. Mam is dat voor ons sowieso. Die film trok gisteravond ook voorbij. Op een avond waar ik een paar uur eerder weer apetrots met haar een stuk had gewandeld. Wij allebei met een grote grijns op ons smoelwerk. Zij omdat ze simpelweg van kleine dingen genoot. Ik om dezelfde reden, maar ook van trots.

Een paar uur later nam ik dus de tijd. Het moest. Aan de achterzijde van de urban jungle van Venlo. Op dat balkon van dat appartement dat toch mijn thuis is geworden. Op een te kille avond van een mooie voorjaarsdag. Met een sigaar, een blikje cola en die toepasselijke, prachtige soundtrack van Father John Misty. Melancholisch en mooi. Over het leven. Zoals mijn gedachten ook over het leven gingen. Zo als die grauwe, ruwe, stadse achterzijde van dat mooie appartement eigenlijk ook synoniem staat voor het leven. De urban jungle van mijn stad als nieuwe plek om af en toe te piekeren, mijmeren, te plannen en alles op een rijtje te zetten.

Rob

 

 

 

Plaats een reactie